Training

MPA metaprogramma’s

Gericht verandering sturen middels Metaprogramma’s. Een praktisch meetinstrument van competenties

Metaprogramma’s zijn kenmerkende patronen in iemands denken, voelen en handelen in een bepaalde context, bijvoorbeeld in een werk- of gezinscontext. Deze patronen uiten zich in praktische gedragsvoorbeelden (veelal competenties genoemd), die we onderling van elkaar waarnemen en ervaren. Wil men als individu of als groep inzicht hebben in eigen gedragspatronen, dan zijn metaprogramma’s een praktisch handvat. Overeenkomsten en verschillen met betrekking tot (non)verbaal gedrag van een persoon worden ontdekt. Metaprogramma’s dienen ook om problemen met betrekking tot competentieontwikkeling inzichtelijk te maken en de weg te wijzen naar doelen en oplossingen. Toepassing van deze metingen kunnen rond de volgende drie principes gestructureerd worden:


  • Van patroonherkenning naar voorspelbaarheid van gedrag.

  • Van inzicht naar begrip.

  • Van kennis naar sturingsmogelijkheid.

Ga naar de MPA Quickscan

Metaprofiel Analyse® (MPA) is een objectieve methode om denkstijlen te meten. MPA meet niet wat de persoon denkt, maar hoe de persoon denkt. MPA brengt uw persoonlijke denkstijl of die van uw team of uw organisatie in kaart.

Denken, voelen en doen. Met het woord 'denken' doelen we niet alleen op gedachten maar ook op wat u voelt en wat u doet. Denken, voelen en doen hangen nauw met elkaar samen. Hoe u denkt bepaalt wat u opvalt en wat u ontgaat: uw denkstijl zet een filter voor wat u in uw omgeving ziet en hoort. Uw denkstijl bepaalt uw filters en uw filters versterken uw denkstijl. Deze wisselwerking tussen denken en waarnemen bepaalt wat u voelt. Die drie dingen samen (wat u denkt, wat u waarneemt en wat u voelt) bepalen hoe u in een gegeven situatie handelt.

Overigens kunt u in verschillende situaties heel verschillend denken. Op uw werk hanteert u misschien een andere denkstijl dan wanneer u met hobby of kinderen bezig bent. Daarom meet MPA altijd uw denkstijl voor een bepaalde situatie oftewel context.

Hoe worden de competentiemetingen met metaprogramma’s uitgevoerd en met welk resultaat?`
De MPA-computertest legt de deelnemer vragen en keuzes voor. Deze zoekt naar patronen in hoe de betreffende persoon denkt en welke waardes hij of zij heeft. Bovendien meet de test hoe lang er over het beantwoorden gedaan wordt (de reactietijd). MPA geeft de manier van denken weer in veertien dimensies, ook wel metaprogramma's genoemd. Samen geven ze een duidelijk beeld van de persoonlijke, unieke denkstijl van de betrokkene. De resultaten met toelichtingen worden in een praktische en heldere rapportage aangeboden, die vervolgens geanalyseerd en besproken worden met betrokkene en/of team door de adviseur en coach. Een overzicht van de veertien dimensies/competenties worden in hieronder weergegeven.

Welke meerwaarde kunnen deze competentiemetingen hebben voor u of uw organisatie?

  • Individuele coaching trajecten.

  • Teambuilding.

  • Werving en selectie.

  • Efficiënte en effectieve samenwerking.

  • Competentiemanagement;

  • Individuele loopbaanontwikkeling.

  • Beoordeling en beloning.

  • Organisatieverandering.

  • Outplacement.


Waar is MPA op gebaseerd?
MPA is ontwikkeld door het Instituut voor Eclectische Psychologie (IEP) te Nijmegen. Het IEP heeft wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de meting van denkstijlen en deze denkstijltest is nauwkeurig en betrouwbaar. Rondagroep is getraind en is op het gebied van MPA en is door het IEP daartoe gecertificeerd.

Wat wordt er precies gemeten?
De veertien metaprogramma's (competenties) van denken, die met het meetinstrument in kaart worden gebracht, zijn:
1. Proactief of reactief:
Ben ik meer een doener of een denker?
Neem ik snel initiatief of overweeg ik eerst verschillende kanten van de zaak?
2. Naartoe of weg van:
Word ik geleid door de doelen die ik wil bereiken?
Of wil ik vooral problemen oplossen en moeilijkheden voorkomen?
3. Interne of externe referentie:
Ga ik af op mijn eigen normen en waarden of ga ik op anderen af om te weten wat goed of fout is?
4. Opties of procedures:
Denk ik meer in keuzemogelijkheden of denk ik meer in stappenplannen?
5. Voldoet wel of voldoet niet:
Richt ik mijn aandacht op wat er goed gaat en wat er klopt of richt ik mijn aandacht op wat er niet goed gaat en wat er niet klopt?
6. Controle binnen of buiten zelf:
Heb ik het idee dat ik mijn omgeving bepaal, of denk ik dat mijn omgeving mij bepaalt?
7. Handhaving, ontwikkeling of verandering:
Houd ik van stabiliteit, houd ik van geleidelijke verandering of houd ik van snelle verandering?
8. Globaal of specifiek:
Denk ik in grote lijnen of let ik op de details?
9. Mensen, activiteiten of informatie:
Wat vind ik het belangrijkste? Relaties, handelingen of gegevens?
10. Concept, structuur of gebruik:
Ben ik meer bezig met de essentie, met de samenhang of met de toepassing in de praktijk?
11. Samen, nabijheid of alleen:
Houd ik van hechte samenwerkingsverbanden, van lossere teams of doe ik het liever helemaal alleen?
12. Heden, verleden of toekomst:
Op welke van deze drie tijdsfactoren ben ik het meest gericht?
13. Visueel, auditief of kinesthetisch:
Denk ik meer in beelden, meer in geluiden of meer in gevoelens?
14. Beslissingskanaal:
Zien, horen, doen/voelen en lezen.
Welk zintuiglijk representatiesysteem wordt gebruikt bij het nemen van een beslissing?

Contact
A. Aylvalaan 24
P. 6212 BC Maastricht
T. +31 (0)43 70 74 417
E. info@rondagroep.nl